Bron: PS, juristenblad Datum: nummer 4, 21 februari 1997. De staatssecretaris van SZW beantwoordde op 28 januari 1997 vragen van het Tweede Kamerlid Van Dijke (RPF) over WAO-uitkering voor ME-patienten. (Ingezonden 17 december 1996.) Vragen ------ 1. Kent u het bericht, dat de Centrale Raad van Beroep vooralsnog voorbijgaat aan de nieuwe richtlijn op grond waarvan WAO-uitkeringen kunnen worden toegekend aan ME-patienten? 2. Hoe beoordeelt u dit gegeven in het licht van de onlangs door het Tica vastgestelde VG-standaard, waarin wordt bepaald dat het bij WAO-keuringen niet altijd noodzakelijk is een aandoening medischobjectief vast te stellen (en in het licht van een recente tegengestelde uitspraak van een kantonrechter in een beroepszaak van een andere ME-patient)? 3. Onderschrijft u de opvatting van het Tica, dat het 'soms langer duurt voor de rechter nieuwe richtlijnen betrekt in beroepszaken'? Zo ja, hoe beoordeelt u dat en kunt u aangeven waarom dat het geval is? 4. Acht u het, gelet op de huidige gang van zaken, onvermijdelijk dat de regelgeving betreffende moeilijk objectiveerbare ziekten wordt aangescherpt? Zo nee, welk uitzicht heeft de betrokken ME-patient op een WAO-uitkering? Antwoorden ---------- 1 tot en met 4. Het bericht uit de Volkskrant van 13 december 1996 is mij bekend. Uit het bericht blijkt overigens niet op welke uitspraak wordt gedoeld. Afgaande op informatie van het Tica en de Centrale Raad van Beroep, begrijp ik dat het artikel is gebaseerd op uitspraak nr. 95/1539 + 2501 AAW, 95/2505 + 2506 + 2521 AAW/WAO. Uit deze uitspraak is echter niet af te leiden dat de Centrale Raad van Beroep bewust is voorbijgegaan aan de VG-standaard. De uitspraak is verzonden op 26 november 1996, doch was reeds uitgesproken op 1 oktober 1996. De VG-standaard 'richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium', waarin de uitgangspunten voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen meer expliciet worden geformuleerd, dateert eerst van medio september 1996. Ik ga er derhalve van uit dat deze noch in de procedure, noch bij het opstellen van de uitspraak aan de orde kan zijn geweest. In de uitspraak wordt de standaard ook niet genoemd. Van een oordeel over de standaard kan dan ook niet gesproken worden. Gezien de duur van beroepsprocedures vergt het enige tijd voordat de standaard bij procedures betrokken zal worden. In die zin dient de uitspraak van de betrokken Tica-medewerker zoals in het desbetreffende Volkskrantartikel geciteerd te worden uitgelegd. Ik wijs er met nadruk op, dat met de nieuwe Tica-richtlijn geen beleidswijziging is beoogd. Het is dan ook niet zo, dat ME-patienten pas sinds de inwerkingtreding van de richtlijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen hebben. De vraag of iemand recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is niet afhankelijk van de vraag welke ziekte betrokkene heeft, doch of hij arbeidsongeschikt is. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient onder arbeidsongeschiktheid te worden verstaan, het op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van de zogenaamde maatman. De richtlijn 'medisch arbeidsongeschiktheidscriterium' geeft verzekeringsartsen aan, hoe het medische aspect van het arbeidsongeschiktheidscriterium, in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, geinterpreteerd moet worden. Met betrekking tot 'moeilijk objectiveerbare' aandoeningen wordt in de richtlijn het volgende opgemerkt: 'Het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken gemeten of aangetoond kunnen worden betekent niet, dat er daarom geen stoornissen, beperkingen en handicaps bestaan. Van belang is of hun bestaan aannemelijk is te achten en in hoeverre daarmee ongeschiktheid als gevolg van ziekte optreedt'. Vermoeidheidsklachten kunnen dus wel degelijk een reden zijn om ziekte en arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Ik wil u erop wijzen dat uit een overigens niet representatief onderzoek uit 1994 onder ME-patienten (leden van de donateurs van de ME-stichting Amsterdam) blijkt dat 55% van de personen een volledige en 14% een gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangt. Voorts is 11% van hen aan het werk. Het zou derhalve een misverstand zijn te veronderstellen dat ME-patienten onder de huidige arbeidsongeschiktheidsregelingen geen uitkering zouden krijgen. In het licht van het vorenstaande is het niet verwonderlijk dat een kantonrechter in een individueel geval tot het oordeel komt dat een persoon bij ME of daarmee vergelijkbare klachten aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het gaat bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, en bij de rechterlijke toetsing daarvan altijd om een individuele afweging, die anders kan uitvallen bij vergelijkbare ziekten of gebreken. Bedacht moet worden, dat het per definitie de twijfelgevallen zijn die bij de Centrale Raad van Beroep belanden: indien een persoon reeds door de bedrijfsvereniging of na een uitspraak van de rechtbank een uitkering is toegekend zal geen hoger beroep worden ingesteld. In dit geval heeft de Raad beslist dat de door betrokkene aangevoerde feiten en argumenten onvoldoende reden waren om tot arbeidsongeschiktheid te concluderen en dat de uitkering ingevolge de AAW van betrokkene terecht is ingetrokken. Uit de uitspraak valt niet af te leiden dat deze een ruimere strekking zou hebben dan het oordeel in deze individuele zaak. Ik zie in voornoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dan ook geen reden tot nadere regelgeving over te gaan. (TK, vergaderjaar 1996-1997, Aanhangsel 588)